rolandenbarbara.reismee.nl

Van toeristenkleren, snorimplantaties en vuurwerk

Het is 20 graden. We zitten met een vest aan in de zon op het dakterras van ons hotel in Delhi. Na de weldadige 30+ warmte van Goa en een korte nacht - we moesten om half vier op voor onze vlucht - vinden we het frisjes. Het is onze één na laatste dag in India, morgennacht vliegen we via Zürich naar Amsterdam voor de ‘kerstvakantie\'. We hebben er zin in en staan sinds vanochtend op de ‘naar huis- stand\'. De anderhalve dag, die we hier te besteden hebben, is dan ook meer uit nood geboren dan dat Delhi hoog op onze favorietenlijst van toeristische attracties stond. Niettemin verheugen we ons op het bezichtigen van het Rode Fort morgen en misschien, als we nog zin en tijd hebben, gaan we nog wel één of twee andere dingen doen. Als het goed is zijn de meeste attracties per metro bereikbaar, dus dat scheelt weer onderhandelen met de taxi- of riksjachauffeur en de immer aanwezige alertheid of je wel gebracht wordt naar de plek die je hebt opgegeven.

Na vijf maanden zijn we moe van de alle mensen die, te pas en te onpas, vragen: ‘where are you from?\' en ‘what is your name?\' De neiging om te zeggen ‘that\'s none of your business\' wordt groter, maar dat voelt wel erg onbeleefd, dus meestal geven we - enigszins zuchtend - toch maar netjes antwoord. Soms voelen we ons een ‘walking wallet\': iedereen nodigt ons uit ons geld in zijn of haar winkeltje achter te laten en onderweg van ons hotel naar een restaurant krijgen we taxi\'s, hennabeschildering, massages, kleding en allerlei andere zaken, uiteraard ‘good price my friend!\' aangeboden. Maar wij hebben niks nodig en willen niks kopen en dat is natuurlijk niet zoals de gemiddelde toerist zich gedraagt. De NL-meiden, bijvoorbeeld, die we op de boot naar Elephanta eiland ontmoetten (zie vorig blog): zij waren nog geen vier dagen in India en hadden al een Indiase garderobe, inclusief feestjurken, aangeschaft. En zij zijn niet de enigen. We hebben ons verwonderd (!) over het grote aantal toeristen dat wij hier hebben gezien, dat zich uitdost in kleding waarin ze waarschijnlijk thuis niet gezien willen worden. De backpackers (de echte dan, van het type dat bespaart op eten of culturele uitjes om \'s avonds aan het bier te kunnen. Wij zijn neppers) tooien zich in harembroeken - waar we overigens geen Indiër in hebben gezien! Ze lijken ons meer Arabisch dan Indiaas -, rastakapsels of tulbanden gemaakt van eigen sjaal, en enkelbandjes met belletjes eraan. De groepstoerist- dame koopt een mooie sari of een tuniek met bijpassende broek en sjaal. Uiteraard met bijpassende sieraden, vaak een smaakvol geheel overigens. En de groepstoerist, heer, draagt (áls hij zich uit zijn outdooruitrusting van breedgerande hoed, handig kakivest met heel veel zakken en bermuda waagt) een kant-en-klaartulband, een wit katoenen hemd tot op de enkels zonder óf een katoenen tuniek tot heuphoogte met broek, en een lange ketting van grote bruine kralen. Sommigen zien er belachelijk uit, eerlijk gezegd... Wij vragen ons altijd af of die kleren thuis rechtstreeks in de Zak van Max gaan of dat ze eerst nog een paar jaar in de kast hangen? Nee, aan ons lijf geen polonaise. Wij blijven ver van al deze Indialookalike-artikelen en beperken ons tot hetgeen we echt nodig hebben of ook op langere termijn nog kunnen gebruiken.

Wij houden ook van afstand en hebben er geen behoefte aan vrienden-voor-een-week te worden met de ober van het restaurant in ons Goa-resort. Maar ja, dat weet die ober niet, dus die begon opgewekt met ‘what\'s your name?\' en ‘where are you from?\', denkend dat hij ons daarmee een plezier deed en extra fooi bijeen zou sprokkelen. Hetgeen immers bij het merendeel van de Goa-gangers (een ander soort toerist dan we in de rest van India tegengekomen zijn) het geval is. In ons geval werkt dat echter averechts, hoewel we ook ontdekt hebben dat het heel handig kan zijn als je weet dat je niet-zo-oplettende-ober Krishna heet: dan kun je hem namelijk makkelijker roepen als je nog iets wilt bestellen of de rekening wilt, terwijl hij met andere ‘vrienden\' staat te kletsen!
De avond voor vertrek uit Goa aten we in een ander restaurant en we zijn voor dag en dauw vertrokken. Wij hebben dus geen afscheid genomen van Krishna. Voelde toch een beetje onaardig...

Maar goed: snorimplantaties dus. De Snor blijkt hier in de India, en onze persoonlijke waarnemingen in Rajasthan lijken dat te bevestigen, een belangrijk symbool van mannelijkheid. Hoe voller en langer De Snor, hoe Mannelijker de Man. Problemen ontstaan dus wanneer dit machosymbool in verval raakt, dan wel als het de macho vanaf jongs af aan al aan voldoende mannelijkheid ontbreekt om De Snor een groeizame ondergrond te bieden. Daar heeft men nu iets op gevonden, zo lazen wij onlangs in de Times of India (geen grap!): snorimplantaties. In Turkije of andere Europese landen kan de ontmande macho zijn gebrekkige symbool laten opfluffen. Geen geringe onderneming natuurlijk, voor een man in dit lage-lonen-land als dit, maar niettemin: het kan en als hij slaagt is die prestatie misschien wel een groter bewijs van mannelijkheid dat De Snor zelf?! Het bericht vermeldde overigens niet of snorextensies ook tot de mogelijkheden behoren, maar wij sluiten niks uit...

Tja, en dan het vuurwerk. GEK worden we ervan! Vrijwel iedere dag worden we getrakteerd op enorme knallen, waarvan een aantal gelukkig nog wel vergezeld gaat van kleurige luchtfonteinen. In China hebben we ook wel een paar keer vuurwerk gehoord of gezien, maar daar gebruiken ze alleen knalvuurwerk, meestal om iets te vieren of om boze geesten te verdrijven. In India ‘vuurwerken\' ze ook om iets te vieren en blijkbaar vieren ze hier wat af, daar kunnen de Chinezen nog een puntje aan zuigen! Misschien komt het omdat in dit seizoen heel veel bruiloften plaatsvinden (vanwege het weer: de moesson is voorbij en het is niet zo heet als \'s zomers), en daarnaast is ieder ander festival of feestelijke gelegenheid aanleiding om een lekker potje te gaan knallen in de vaak smalle straatjes van de oude steden of, zoals in Goa, op het strand. Op zich houden we best van mooi siervuurwerk, maar avond aan avond het geluid alsof de naaste omgeving gebombardeerd wordt, wordt een beetje vervelend...
Het vuurwerk is hier ook gewoon in de winkel te koop, net als in China overigens. Soms staan de knalpakketten gewoon langs de stoep uitgestald. Van gereguleerde verkoop en allerlei (te?) uitgebreide veiligheidsmaatregelen, zoals we die in NL kennen, heeft men hier nog nooit gehoord. Wat het vuurwerk betreft kijken wij dus niet erg uit naar de aanstaande jaarwisseling in NL: wij hebben de laatste weken voldoende vuurwerk voor de komende tien jaarwisselingen meegemaakt!

En zo komen we dan aan het einde van het eerste deel van ons ‘een-jaar-er-tussenuit-avontuur\'. Na ruim 5 maanden backpacken in Azië hebben we veel nieuwe dingen gezien en geleerd en ons geen moment verveeld.
Het in cultureel opzicht prachtige, maar enigszins gepolijste Japan was een mooi startpunt voor onze tocht en een goede bestemming om te acclimatiseren van West-Europa naar de Aziatische invloeden. De aankomst in de Chinese havenstad (met Duitse roots) Qingdao bracht ons in één klap in een wereld van straathandel, bouwactiviteiten, eeuwenoude cultuur en mensen die het leven heel praktisch en met humor lijken te beschouwen. We reisden van het rijke noordoosten, door afwisselend landschap, geleidelijk naar het armere zuidwesten van het enorme land en kwamen daardoor steeds dichterbij de oorspronkelijke, meer eenvoudige manier van leven.
In Nepal werden we overspoeld door kleuren en geuren van het drukke dagelijkse leven. Onze ontdekkingstocht door Kathmandu Valley bracht ons op heerlijke plekken met een overdaad aan cultuur en later naar de schitterende natuur in de Himalaya. De trektocht viel ons zwaar, maar hadden we toch voor geen goud willen missen.
En dan, tot slot, India. Incredible India, zoals de reclame ons wil doen geloven. Misschien is India inderdaad incredible. Grote culturele rijkdom in een harde natuurlijke omgeving van woestijnen en moessons en een historie van onderling strijdende heersers, in ieder geval in de delen dit wij van dit grote land hebben gezien. Ook nu nog zijn er allerlei binnenlandse spanningen tussen etnische groepen, maar ook het conflict met bijvoorbeeld Pakistan maakt dat er op veel plekken leger, luchtmacht en politie aanwezig is. Gevoelsmatig zit het land in een spagaat tussen, enerzijds, eeuwenoude tradities die nog volop in het dagelijkse leven zichtbaar zijn en, anderzijds, ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld ict en dienstverlening waar de Westerse wereld met argusogen naar kan kijken. Net als China heeft India de massa om allerlei krachten te mobiliseren, wij vragen ons alleen af of de cultuur en mentaliteit zich ervoor lenen om dat op grote schaal te doen. De toekomst zal het leren.

Wat onze nabije persoonlijke toekomst betreft: over zo\'n drie weken beginnen we aan het tweede deel van ons avontuur met een comfortabele start: twee weken ‘camperen\' in Florida. Daarna vliegen we naar het diepe zuiden van Chili om vanuit ongerept Patagonië noordwaarts te gaan trekken. Wij hopen dat jullie ook dan weer met ons meereizen via ons blog en wensen jullie in de tussentijd gezellige feestdagen en een gezond 2013!

\'Fruitsalad sir??\'

We hebben op de schoonste wc van India gezeten! We hadden er wel een oorkonde voor willen uitreiken, zo schoon en fris: alles smetteloos, mét wc-papier (!), zeepjes, werkende kranen én tissues om je handen mee af te drogen. De gelegenheid? De Zwitserse ambassadeur in India kwam langs.
Wij brachten een bezoek aan de grottempels van Ellora, die eeuwen geleden uitgehakt zijn in de rotsen door zowel boeddhisten, hindoes als jainisten. Enkele tempels zijn enorm van omvang en sommige zijn heel rijk versierd met prachtig beeldhouwwerk. Begrijpelijk dat de Zwitserse ambassadeur dit Werelderfgoed ook wel eens wilde bekijken. De medewerkers van het (staats-) restaurant waren zenuwachtig in de weer en hadden, zij het met beperkte middelen, een tafel keurig gedekt en zelfs een tafeltje gereserveerd voor de chauffeur, de bewaker en de gids van de hoogwaardigheidsbekleder. Na een ‘hij-komt-er-zo-aan\'-telefoontje werd nog een colbert uit een kledinghoes getoverd en het ontvangstcomité was er klaar voor. Wij hadden echter onze koffie op en besloten het belangrijke bezoek niet af te wachten, maar nog even te gaan plassen voordat we de 34 grottempels gingen bekijken en voilà!
Toen we een paar uur later, na het bezichtigen van de tempels, nog even teruggingen was de wc helaas weer getransformeerd tot een ‘normale\' Indiase wc...

Naarmate we verder naar het zuiden reizen, stijgt de temperatuur tot ruim voorbij de 30 graden. We zijn dus weer een beetje terug bij ‘af\', want in Japan was het vaak ook zo warm. Maar daar was het veel vochtiger en dus woog de warmte zwaarder dan hier. Niettemin is het fijn dat we, na onze eerste ervaringen in de één-na-goedkoopste treinklasse (sleeper, die met de muis en de kakkerlakken), voor de komende trajecten treinkaartjes hebben weten te bemachtigen voor de klassen met airconditioning. Dat was overigens in sommige gevallen nog geen sinecure, zoals al eerder gemeld over onze reis naar Jaipur.
De trein is een heel populaire en relatief goedkope vorm van OV in India en alle klassen, behalve de goedkoopste ‘second seating\', hebben uitsluitend gereserveerde plaatsen. De treinen zijn echter voor het grootste deel samengesteld uit rijtuigen voor second seating en sleeper en hebben slechts enkele rijtuigen voor de duurdere klassen. Het gevolg is, dat alle gereserveerde plaatsen in rap tempo uitverkocht zijn, vaak al weken van tevoren. Vervolgens is er een uitgebreid systeem van ‘reserve-quota\' is bedacht. Zo kun je als (buitenlandse) toerist aanspraak maken op kaartjes uit het speciale toeristenquotum en ook voor andere doelgroepen (bepaalde beroepen, alleenreizende vrouwen, bejaarden, gehandicapten, etc.) zijn er aparte quota. Daarnaast kun je nog RAC-kaarten kopen, waarmee je voorrang krijgt als iemand zijn reis annuleert, hetgeen regelmatig voorkomt. Ook met wachtlijstkaarten ben je, om diezelfde reden, overigens ook niet altijd slecht af, weten wij inmiddels uit ervaring en in uiterste nood kun je nog Tatkal-kaarten halen: een noodquotum dat één dag voor de geplande reisdatum beschikbaar komt en waarvoor je op het station zo\'n 2 uur in de wachtrij moet staan. Voor de nachttrein van Udaipur naar Mumbai (het voormalige Bombai) was het Tatkalquotum voor ons het laatste redmiddel zodat we, hoewel het gecompliceerde systeem in eerste instantie onzinnig leek, bij nader inzien blij waren dat het op deze wijze functioneert.

Wat ook anders functioneert in India, is de roomservice. In sommige hotels is er geen of slechts een heel klein restaurant. Je krijgt je ontbijt, diner of drankje dan, zonder extra roomservicekosten, op je kamer geserveerd. Op zich een prima service en ook heel welkom, als je al bijna vijf maanden steeds ‘uit eten\' moet. In ons hotel in Aurangabad had één van de ‘roomboys\' echter de vervelende gewoonte om direct na het aankloppen de kamer binnen te stappen, zonder te wachten op ons ‘Come in!\'. Erg vervelend, want je komt tenslotte ook weleens net onder de douche uit en dan wil je niet dat zo\'n jongen plompverloren je kamer binnendendert. Toen Roland vriendelijk probeerde uit te leggen, dat Europese gasten het op prijs stellen dat men wacht op het ‘Come in\', bleek dat hij het Engels niet verder vaardig was dan nodig voor het afgeven van de bestelling, getuige zijn reactie: ‘Fruitsalad sir??\'. Tja, wat zeg je dan?

Wat opviel toen we met de trein Mumbai naderden, was de hoeveelheid vuilnis en het aantal armoedige huisjes onderweg. In een paar uur tijd zagen we meer afval, armoede en sloppen dan tot dan toe in drie weken in heel Rajasthan bij elkaar. Toch zagen we daar in het centrum van de stad minder van terug dan we verwacht hadden. Herinneringen aan tv-beelden van bedelkindjes, die met treurige snoeten hun hand door het open raam van je taxi naar binnen steken voor een paar roepies, deden ons vermoeden dat we voortdurend aangeklampt zouden worden. En een paar NL-meiden, die we tijdens een boottochtje naar Elephanta-eiland ontmoetten, vroegen: ‘Hebben jullie al die daklozen gezien in Mumbai? Veel hè!\'
Zijn wij zo rationeel (of zelfs hard), dat wij de ellende wegrelativeren, niet zien of gewoon als feit accepteren? We weten het niet. Natuurlijk zien we de sloppenwijken, maar we zien ook de satelietschotels boven op de gammele hutjes... Ja we zien de bedelkinderen en de mensen die op straat slapen en de zwervers, die in de sleeperklasse van de trein het afval opruimen in de hoop op een donatie van ons, reizigers. Maar wederom merken we dat wij, net als in China overigens, negatieve ervaringen van andere reizigers niet altijd delen. Misschien hebben wij (teveel?) begrip voor ‘de andere kant\' van de problematiek? Een paar simpele voorbeelden kwamen in ons op.
Hoe houd je mensen tegen, die van het platteland naar de grote stad trekken in de hoop op een beter bestaan, en die geen benul hebben van de veel hogere kosten voor levensonderhoud in de stad? In Mumbai betaalden wij twee- à driemaal zoveel voor een hotelkamer dan elders en eten koopt men vaker - en dus duurder - in de winkel of op de (overdekte) markt dan direct van de boer langs de kant van de weg.
Ook is duidelijk, mede naar aanleiding van ons bezoek aan de High Court, dat er qua digitalisering een hele markt braak ligt. Maar waarom zou een land of bedrijf overgaan op het digitaliseren van werkprocessen, als de arbeid zo goedkoop is? Qua kosten schiet je daar niets mee op en bovendien creëer je een nieuw probleem: in een land met 1,2 miljard inwoners zit je er niet op te wachten dat de werkloosheid, die nu al op zo\'n 11% ligt (bron: Lonely Planet India 2011. Een Indiase dame in de trein sprak zelfs van 30 à 40%. Het ligt er maar aan hoe je rekent) verder toeneemt. Hetzelfde geldt voor het automatiseren van werkzaamheden. Op een paar plaatsen zagen we steenhouwers met hamer en beitel stoeptegels glad maken. Met een slijptol zou het veel sneller gaan...ten koste van een x-aantal banen. Bovendien is de aanschafprijs relatief fors en kan het apparaat stuk gaan. Geen idee wat een steenhouwer hier verdient, maar onze taxichauffeur in Aurangabad kreeg INR 300 (ca. €3,20 per dag, geen typefout...) Als je werknemer iets mankeert, huur je gewoon een andere in. Sneu voor die ene, maar wel goed voor de werkgelegenheid.
Enne...afgelopen zomer zat 80% van India enkele dagen zonder stroom. Dat was weliswaar een extreem voorval, niettemin is stroomuitval een veelvoorkomend probleem in de periode van het jaar, dat alle airco\'s overuren draaien om de hitte draaglijk te maken. En wat kan een werknemer nog, als de pc het niet doet? Chai drinken en wachten...
Kortom: het is niet altijd zo eenvoudig als het vanuit ons westerse perpectief lijkt.

Zijn we ons overigens nu toch weer aan het verwonderen?

In Mumbai hebben we een paar relaxte dagen doorgebracht. Het is een echte grote stad, die deels heel westers aandoet vanwege de Engelse koloniale architectuur, kunstmusea, echte taxi\'s in plaats van alleen tuktuks, vrouwen in lange broeken, McDonalds (echter alleen kip op het menu), Starbucks en alcohol. Het was, na weken van veelal vegetarisch eten, heerlijk om weer eens een hamburger met friet en een biertje/Breezer te kunnen bestellen voor het avondeten, zeker omdat het Indiase eten ons niet bekoort. Overigens is de Mac hier geen gemeengoed, want hoewel tout welvarend Mumbai hier, figuurlijk dan, een vorkje komt prikken met het gezin of met highschool- of collegegenoten, worden de bedelkinderen zorgvuldig buiten gehouden door de bewakers bij de ingangen, gesteund door een bordje ‘Right of entry is reserved\'. We kwamen bijna in de verleiding om een stuk of wat Happy Meals op straat uit te delen. En dan te weten dat in de VS juist de mensen met een kleine beurs bij McDonalds eten...

Een hoogtepunt was een bezoek aan de High Court (vgl. Gerechtshof in NL), waar we heel brutaal gewoon binnen liepen. Rechtspraak is tenslotte ook in India een publieke zaak en bovendien was ik natuurlijk, als student Rechten, reuze benieuwd naar de gang van zaken hier.
Als eerste belandden we in een rechtzaal, waarin klaarblijkelijk ‘hamerstukken\' behandeld werden. Het was een voortdurend komen en gaan van advocaten en hun cliënten, die overal in de zaal stonden te wachten en te praten en die meestal binnen vijf minuten door de rechter de zaal uitgebonjourd werden. Soms mochten ze nog enkele argumenten naar voren brengen, maar het scheen ons toe dat de rechter zelden afweek van het al eerder door hem genomen besluit. De griffiers, die verscholen gingen achter enorme stapels papieren dossiers, voorzagen de rechter in rap tempo van nieuwe dossiers, die dan dus binnen een mum van tijd op de ‘afgehandeld\'-stapel geworpen werd. Daarna namen we een kijkje in een rechtzaal, waar een uitgebreid pleidooi aan de gang was. Helaas werkten de microfoons ook in deze zaal niet, zodat we vrijwel niets konden verstaan van de in het Engels gehouden argumentatie. De rechter luisterde echter geconcentreerd en stelde soms vragen. Tot ergernis van de advocaat, meende de betreffende cliënt soms ook argumenten te moeten aandragen...

De komende negen dagen brengen we door aan het strand van Goa. We hebben onszelf getrakteerd op een luxer accommodatie dan gebruikelijk en verheugen ons al op het liggen in de hangmat, die we volgens de website van het hotel op de veranda voor onze hut gaan aantreffen. Heerlijk om eens ergens lang genoeg te zijn om de rugzak uit te pakken!

Van verwonderen naar bewonderen

Het is weg. De eindeloze en dagelijkse verwondering over alle dingen, die we om ons heen zagen, is verdwenen. India ‘grijpt\' ons niet. Misschien zijn we moe? Raken we inmiddels gewend aan het buitengewone? Of misschien is India gewoon niet ‘our piece of cake\'? We weten het niet. Wat we wel weten is, dat we India anders ervaren dan China en Nepal: we bewonderen in plaats van te verwonderen, een beetje zoals in Japan.

De bezienswaardigheden zijn niettemin zeer de moeite waard. We genieten van de -in onze ogen- Arabisch aandoende architectuur van de Rajasthaanse Moghuls, die schitterende paleizen in hun formidabele forten bouwden. De kleurrijke inrichting, de meubels en de kunststukken komen door hun hoge ‘bling-gehalte\' op ons vaak kitscherig over, maar desondanks herkennen we het hoge artistieke niveau ervan. In Jaisalmer zagen we prachtig gebeeldhouwde jain-tempels. De jain-aanhangers vereren geen goden, zoals de hindoes, maar profeten en hebben grote eerbied voor alle levende wezens. Jain-puristen (of extremisten, het is maar hoe je het bekijkt) lopen naakt rond en vegen de grond vóór zich, om te voorkomen dat zij mieren of andere insecten doodtrappen. Hoe dan ook: beeldhouwen kunnen ze!

Na Jaipur reisden we met trein en bus naar Pushkar, waar de jaarlijkse kamelenmarkt plaatsvond. In de eerste week van dit festival worden kamelen en paarden verhandeld, waarna in de tweede week festiviteiten en een kermis plaatsvinden. Op een enorm terrein, aan de rand van de stad, komen de handelaars van heinde en verre bijeen met hun dieren en families. Talloze kamelen, met kunstig geschoren vacht en versierd met kralenkettingen en bloemen, sneeuwwitte, vurige paarden, kamperende families met gesluierde moeders en vaders met tulbanden: het was een oogverblindend tafereel. De sfeer was uiterst relaxed en we banjerden op ons gemak over het festivalterrein om onze ogen uit te kijken. Net als de Indiërs naar ons overigens, want hoewel de Chinezen de naam hebben ervaren wij de mensen hier als (nog) veel nieuwsgieriger. Waar wij meestal proberen ons bescheiden op te stellen, worden wij zelf ongegeneerd aangestaard. Ook hotelpersoneel heeft er een handje van: als we zitten te internetten of ons e-book lezen, kijkt men onbekommerd over onze schouder mee. En als wij dan wat verbaasd omkijken, worden we vriendelijk toegelachen. Het begrip privacy heeft hier een andere betekenis dan bij ons!

Het begrip geluidsoverlast ook trouwens: wij vinden India een herrieland. Naast de bekendheid vanwege de kamelenmarkt, is Pushkar een bedevaartsoord vanwege het heilige meer dat ontstond toen Brahma een lotusbloem liet vallen. Net als in Varanasi komen hindoes hier baden om zich van hun zonden te verlossen. Op zich dus niet vreemd dat de stad gonst van de gebeden en de religieuze liederen...maar wel een beetje jammer dat het gezang rond 4.00 \'s ochtends losbarst en soms tot middernacht luidkeels uit de speakers schalt. En niet alleen in Pushkar, helaas...Ook hangen overal in de tempels bellen, waarmee je de betreffende god kunt laten weten dat je er bent door er een flinke slinger aan te geven en klinkt een aantal keer per dag het ‘Allah Akbar\' door de steden, een geluid dat wij niet frequent verwacht hadden in het voor 80% hindoestaanse India. En dan natuurlijk de schelle claxons van autoriksja\'s en motorfietsen, die met een noodvaart door de smalle straatjes van de oude stadsdelen scheuren. Kortom: we voelen ons voortdurend omringd door lawaai en zoeken dan ook, waar mogelijk, hotels in een stille straat of met een rustige binnenplaats.

Jaisalmer vonden we een knusse plaats. De oude stad ligt rond het fort en is niet groot, zodat alles beloopbaar is. Het fort, dat mooi in de omgeving opgaat omdat het van dezelfde gele zandsteen is gebouwd (met noemt het ook wel het Gouden Fort), is bijzonder, omdat er nog zo\'n 3000 mensen in de wirwar van straatjes rondom het paleis leven. We bezochten het paleismuseum, dwaalden rond in de straatjes, aten en dronken op de gezellige terrasjes, maakten een tocht op een kameel door de woestijn en zagen een andere kant van India. In veel restaurants krijg je hier een schrijfblokje en pen bij de menukaart, met het verzoek om zelf je bestelling te noteren (soms zelfs met de prijzen erbij). Op één van de terrasjes vroeg de ober vervolgens: ‘please tell me what you ordered, because I cannot read\'. Ook valt het ons op dat we in veel hotels jongens als personeel zien rondlopen, van wie wij ons afvragen of ze niet op school moeten zijn. En vrijwel nergens, behalve incidenteel in een winkel of in het treinkaartjeskantoor, zien we vrouwen aan het (betaalde) werk.

Met de trein arriveerden we rond twaalf uur \'s nachts in Jodhpur, onze volgende stop. Ondanks anderhalf uur vertraging stond onze pick-up keurig op het station te wachten en vlot werden we naar het hotel gebracht. \'s Morgens ontbeten we met uitzicht op alweer een prachtig fort, op een hoge heuvel in de stad gebouwd. Een steile klim bracht ons er naartoe en in het museum zagen we mooie schilderkunst, olifantendraagstoelen en andere kunstwerken. De volgende dag huurden we weer een riksja voor nog geen tientje, die ons naar diverse andere bezienswaardigheden bracht, zoals een monument ter nagedachtenis aan de laatste maharadja (India werd in 1947 onafhankelijk van Engeland, waarmee ook de lokale vorsten hun formele positie verloren) en een klokkentoren op de markt.

Onze laatste halte in Rajasthan was Udaipur, waar we met de bus vanuit Jodhpur naartoe gingen. Ook in deze stad, aan een prachtig meer, waren alle bezienswaardigheden op loopafstand van ons hotel, net als in Jaisalmer. Udaipur werd bekend door de Bondfilm Octopussy, waarin scènes te zien zijn van het sjieke hotel op Jagniwaseiland, dat helaas alleen toegankelijk is voor gasten die in het hotel logeren. Wij, armzalige toeristen, bekeken het hoteleiland dus van afstand uit een bootje. Naast het enorme Stadspaleis bezochten we het bijzondere Kristalpaleis. Hierin wordt een bijzondere collectie kristallen meubelen tentoongesteld, die ooit door een lokale heerser in Europa werd besteld. Helaas kwam de man in de periode tussen bestelling en aflevering te overlijden en gedurende lange tijd kwam niemand op het idee om te kijken, wat er in de gearriveerde kratten zat. Pas decennia later werden de tafels, fauteuils, het hemelbed en de andere kostbaarheden ontdekt: blijkbaar had men het kapitaal niet gemist in de paleisadministratie...

Nu zijn we onderweg naar Mumbai (het vroegere Bombai), een miljoenenstad in een andere regio van India. We zijn benieuwd of het daar heel anders wordt dan we tot nu toe hebben gezien. De horrorverhalen, die we voor ons vertrek over vuil, armoede, bedrog en andere Indiase ellende hebben gehoord, zijn voor ons nog niet bewaarheid tot nu toe. Natuurlijk is het vies in de steden: veel stof, vuilnis en koeienvlaaien op straat. Maar we zien ook mensen schoonmaken. Soms zien we bedelaars, lepralijders of mensen met andere akelige fysieke aandoeningen die hun geld verdienen met wat ze op straat ophalen. Maar over het algemeen zien deze mensen er toch nog redelijk netjes uit en echt schrijnende gevallen hebben we nog niet gezien. Schandalige rijkdom als contrast ook niet trouwens, behalve in de musea dan. Mogelijk dat de kennismaking met Mumbai ons de schok over mensonterende taferelen gaat brengen, waar menigeen ons voor gewaarschuwd heeft. We gaan het zien.

En tot slot nog even dit: we hebben de knoop doorgehakt voor de periode na India. Na een feestdagenintermezzo van drie weken in NL vertrekken wij op 12 januari 2013 via Londen en Miami naar Zuid-Amerika! Daar willen we gedurende drie maanden van Patagonië, via Chili en Bolivia naar Peru reizen. De vliegtickets zijn geboekt, dus...wordt vervolgd!

India: de eerste indruk

Onder één van de banken in de trein piept het snuitje van een muis vandaan. Hij ziet er vriendelijker uit dan de ratten, die we gisteravond op het station van Gorakhpur zagen en die gevoerd werden door wachtende reizigers. Als hij ons ziet verdwijnt hij snel weer in zijn donkere hoekje. Waarschijnlijk heeft hij de hele nacht, terwijl wij zo goed en zo kwaad als het ging probeerden te slapen op de harde bankjes en met ons hoofd op onze rugzakken, op zoek naar lekkers in de van kakkerlakken vergeven coupé rondgescharreld. Met zo'n 22 uur reizen achter de rug kan het ons niet zoveel schelen. Wij bereiden ons voor op onze aankomst in Varanasi en willen alleen maar zo snel mogelijk naar ons hotel om lekker te douchen, ontbijten en bij te komen van de vermoeiende reis.

Aangezien onze trein twee uur vertraging heeft, loopt onze pick-up door het hotel bij het station in het honderd. We regelen dus zelf een taxi en voortvarend rijdt de chauffeur richting de oude stad. Onderweg vertelt hij dat hij betwijfelt of we in het hotel willen logeren, aangezien het allemaal erg vies is. Even later parkeert hij langs de hoofdstraat: de steegjes in de oude stad zijn te smal voor de auto, hij zal ons het hotel wijzen. Dus sjouwen we met onze rugzakken door een wirwar van smerige steegjes, springend over verse koeienvlaaien en minivuilnisbelten, geiten en straathonden omzeilend. We vertrouwen het voor geen cent, maar de chauffeur blijft naar ons roepen hem te volgen: hij weet waar het is! Vlak voordat wij op het punt staan om rechtsomkeert, terug naar de hoofdweg, te maken vragen we aan een paar jongens, die achter hun kraampje op klanten zitten te wachten, de weg. Ze wijzen de andere kant op. De chauffeur wordt kwaad omdat we hem niet geloven en snel geven de jongens aan dat we er ook via de andere kant kunnen komen. Prompt bereiken we, tot onze opluchting, het hotel. Daar blijkt dat de chauffeur de langste weg door de smerige steegjes heeft genomen om zijn verhaal over de vuile omgeving te onderstrepen. Hij hoopt dat we zodanig afgeschrikt zijn, dat hij ons naar een hotel kan brengen waar hij commissie ontvangt. Wij hebben echter in China geleerd dat je eerst achter de voordeur moet kijken, om te kunnen beoordelen of je goed terecht gekomen bent. De eerste indruk blijkt namelijk niet altijd de juiste. En inderdaad: zodra we het hotel binnenstappen kijken we uit op een groot terras, pal aan de Ganges. Ook de rest van het hotel ziet er keurig uit. De receptionist lacht fijntjes als de chauffeur, nog steeds tierend, zijn geld (zonder fooi) in ontvangst neemt en afdruipt.

Een paar uur later hangen we over de balustrade van ‘ons' terras. We zijn met onze neus in de boter gevallen, want we hebben een prachtig uitzicht over de ghats aan rivieroever, dé attractie van Varanasi. Pal onder ons hotel ‘bakt' een oudje koeienvlaaikoeken in de zon. Ze legt ze op de traptreden en op een betonnen plateau en keert ze regelmatig om. Als ze goed gedroogd zijn, dienen ze als brandstof voor de kookvuurtjes in de huizen. Even verderop zit een heilige man te mediteren en aan de oever baden mannen in lendendoek zich in de rivier. Ze zepen zich heel grondig in (drie keer vooruit, noemde één van onze groepsgenoten in Nepal het), schuren met hun voeten over de grond om het vuil te verwijderen, wassen hun haren en plonzen dan tussen het ronddrijvende afval en de bootjes het water in. Nadat ze afgespoeld zijn wassen ze hun kleding. Dan trekken ze, onder een lap of handdoek, een schone lendendoek aan, waarna een stapeltje droge kleren tevoorschijn komt. Weer aangekleed doen ze, hurkend op de oever, nog even flink elkaars oren uit, terwijl een paar meter uit de kant het karkas van een buffel voorbijdrijft...Uit een naburig pand komt een hand naar buiten om een lading afval uit het raam te kieperen. De geiten, die aan de voet van het pand rondscharrelen, komen nieuwsgierig dichterbij. Eén van hen draagt een geel overhemd...Een koe steekt haar neus in een zojuist gevallen plastic zak en begint smakelijk te eten van de onduidelijke inhoud.

Inmiddels zijn we een week in India. Na Varanasi reisden we naar Agra, waar we de sprookjesachtige Taj Mahal bezochten. Vooraf waren we bezorgd dat dit misschien tegen zou vallen, omdat we er al zoveel over op de tv hadden gezien, maar we vonden het een schitterend monument. Het verhaal achter het ontstaan ervan, over de treurende Shah Jahan die de Taj bouwde ter nagedachtenis aan zijn overleden vrouw Mumtaz Mahal, vergroot de romantiek natuurlijk, maar de architectuur en het vakmanschap zijn zo verfijnd dat je niet anders kunt dan die waarderen. Helaas werd Roland die ochtend getroffen door een aanval van Delhi-belly (jullie begrijpen waarschijnlijk wat dat betekent zonder dat ik op de details in ga...), waardoor hij bijna tegen de vlakte ging in de benauwde ruimte van het mausoleum en de rest van de dag rillend van de koorts op bed lag. Gelukkig ging het de volgende dag alweer een stuk beter en konden we een bezoek konden brengen aan het mooie fort van Agra.

De volgende ‘halte' was Ranthambhore National Park. Dat staat bekend om zijn tijgerpopulatie, maar helaas werd het voor ons niet ‘het jaar van de tijger'. Niettemin genoten we van de mooie omgeving en het andere wild dat we zagen, hoewel het nog geen sinecure bleek om het park binnen te komen! Vooraf hadden we bij het hotel geïnformeerd of men safari's kon reserveren, maar vanwege nieuwe regelgeving kun je alleen online boeken of persoonlijk toegangskaarten gaan halen bij het parkkantoor. De online boekingsmogelijkheid was reeds gesloten, dus waren we er op voorbereid dat we zelf om kaarten moesten. Maar we waren er niet op voorbereid dat dat om 04.00 uur 's morgens moest gebeuren, vanwege het beperkte aantal bezoekers dat per dag binnen gelaten wordt. En dan moet je er op tijd bij zijn... Afijn, om 03.30 uur opgestaan en samen met een Amerikaans echtpaar uit ons hotel in alle vroegte naar het parkkantoor getogen om daar in de rij te gaan staan voor kaarten. Ruim drie uur later begon het er somber uit te zien: er waren voor de lange rij wachtenden slechts 100 kaarten beschikbaar en die werden slechts per twee of drie tegelijk uitgegeven. Het zag er sterk naar uit dat wij voor niets vroeg waren opgestaan, totdat onze Amerikaanse vriend door twee officieel uitziende Indiërs werd aangesproken. Inmiddels had hij ons en twee Duitse toeristes, die voor ons in de rij stonden, verteld dat hij op familiebezoek was in India vanwege een bruiloft, die volgende week zou plaatsvinden. Zijn nichtje ging trouwen met de zoon van een rechter en die had beloofd dat hij voor toegangskaarten zou zorgen. De avond ervoor had de Amerikaan nog tot laat aan de telefoon gehangen met diverse familieleden om de toegang te garanderen, maar dat was nog niet gelukt en hij was sjaggerijnig dat hij alsnog in de rij moest staan. Totdat hij dus aangesproken werd door de genoemde Indiërs. Het bleek dat de rechter een bevriende rechter uit het Ranthambhore-district had gebeld, die weer een andere official had gebeld, die kon zorgen dat er kaarten geregeld werden. Kortom: tot woede van de omstanders, die net als wij ook al meer dan drie uur in de rij stonden, werden wij (want inmiddels was het vanzelfsprekend geworden dat ons gezelschap uit zes personen bestond: de Amerikanen, de Duitse meisjes en wij) uit de wachtrij geplukt met de toezegging dat binnen tien minuten een jeep klaar zou staan om ons door het park te rijden. En inderdaad! Na een snelle aftocht naar ons hotel - de stemming van de omstanders was er inmiddels niet beter op geworden - werden wij even later keurig opgehaald door een gids met een jeep. En mooier nog: nu we eenmaal in ‘het circuit' zaten, was het niet moeilijk om via dezelfde connecties voor ‘s middags en volgende ochtend ook een safaririt te regelen, zonder dat we opnieuw naar het parkkantoor moesten voor kaarten. Wat een geluk!

Na dit ‘een vriend van een vriend van een vriend'-avontuur namen we afscheid van onze artistieke Amerikaanse vrienden (zij een bekend schilderes en hij fotograaf/eigenaar van een galerie) om naar Jaipur af te reizen. Ook dat bleek weer een avontuur, want we hadden geen kaarten kunnen krijgen voor de trein en stonden op de wachtlijst. Aangezien je voor de reservering moet betalen, is het wel toegestaan dat je met de betreffende trein reist, alleen heb je geen vaste plaats. We waren dus in een willekeurig rijtuig gestapt, maar de trein was overal bomvol. Denk aan de NL-avondspitstrein en dan factor drie. Na enig geduw en getrek vonden we uiteindelijk een zitplaats op de bovenste bedden, samen met 3 Indiërs en een hoop bagage. Niet erg comfortabel, maar ach: we hadden tenminste een zitplaats, in tegenstelling tot vele anderen die in het gangpad stonden of zaten. Gelukkig was het maar twee uur en Roland werd opgewekt ondervraagd over van alles en nog wat, werd getracteerd op een aantal Bollywoodfragmenten via een smartphone en kreeg een traditioneel Indiaas spelletje uitgelegd. We amuseerden ons dus kostelijk, maar waren niettemin blij toen we weer uit konden stappen! We kwamen tegen de avond in de roze stad aan, waar we een prachtig hotel bleken te hebben: een oude koloniale villa, omgeven door een grote tuin. Onze kamer was groot met mooi beschilderde deuren en een heel hoog, eveneens beschilderd plafond. En dat alles voor € 12,- per nacht...Maar het leukste was nog dat er een grote pluchen tijger in het ‘halletje' naar onze hotelkamer lag, zodat we toch nog een tijger te zien kregen in India.
De volgende ochtend huurden we, op aanraden van het hotel, een autoriksja voor een hele dag (voor € 8,-, niet te geloven toch?)die ons naar het mooi op een heuvel gelegen Amber fort, vlak buiten de stad, bracht. Begeleid door een audioguide bezochten we het fort, waarin onder meer dezelfde Shah Jahan van de Taj Mahal gezeteld heeft. Daarna reden we via het merkwaardige waterpaleis, dat half onder water ligt (maar dat schijnt de bedoeling te zijn), terug naar Jaipur. We lunchten in een restaurant met dakterras, wandelden wat door de bazaars in de oude stad en bekeken de bijzondere Hawa Mahal, door een maharadja gebouwd om zijn vrouwen naar de gebeurtenissen op straat te kunnen laten kijken zonder zelf gezien te worden.
Jaipurs stadspaleis kon, wat ons betreft, hoewel bezienswaardig niet op tegen het Amber Fort en tot slot bezochten we het observatorium (Werelderfgoed), een tuin vol wonderlijke bouwwerken waarmee het heelal werd bestudeerd en tijdmetingen werden uitgevoerd. Zo was er bijvoorbeeld een zonnewijzer die tot op twee seconden nauwkeurig de tijd aangaf (en dat al eeuwen geleden! ). Na een drukke dag zagen we dus dat het tijd werd om weer op huis aan te gaan en uit te rusten voor ons volgende avontuur in India.

Allemachteg prrachteg!

Zodra we het toeristische Pokhara uitrijden, rijden we de derde wereld weer in. Langs de kant van de snel(!?)weg hurken groezelige mensen op de stoepjes van hun schots-en-scheve huisjes, waarvan de voorkant vaak dient als winkeltje. De golfplaten daken zijn verzwaard met keien of stukken hout, om te voorkomen dat de wind eronder slaat. Vrouwen wassen hun lange, zwarte haren en kindjes bij de kraan in de voortuin en tussen de huisjes en de weg groeien bestofte gewassen in moestuintjes. We denken er maar niet teveel over na hoeveel roet er dagelijks op dit ‘gezonde' voedsel neerslaat.
Hier en daar liggen koeien te herkauwen, soms midden op de drukke weg en langzaam verdwijnen de Himalayatoppen uit het zicht om plaats te maken voor mistig platteland. ‘We rijden achter een bommetje', zegt Roland terwijl hij naar een gammele vrachtwagen vol gasflessen voor ons wijst. Gelukkig neemt onze buschauffeur gas terug, waardoor een paar bussen en vrachtwagens passeren en tussen ons en het bommetje komen te rijden.

De afgelopen twee weken zijn de bergtoppen van het Annapurnamassief bekende ijkpunten voor ons geworden: ‘Kijk, daar is Annapurna South, die hebben we van de week ook al gezien toen we in ... thee dronken', werd er dan gememoreerd. We hebben heel wat bergtoppen voorbij zien komen. Bij zonsopgang, onderweg, bij zonsondergang en zelfs in het licht van de maan, steeds bleef het uitzicht op de besneeuwde pieken van bijna 8000 m hoog ons fascineren. Maar we moesten er wel wat voor doen! Pijn, zweet en een paar tranen van oververmoeidheid heeft het ons gekost om het schitterend gelegen Annapurna Basecamp op 4170 m hoogte te bereiken.

‘Kijk, kijk, daar wordt geslacht', roept één van onze reisgenoten. Langs de kant van de weg ligt, op een zinken plaat in het zand, een half ontleed dier. Een paar mannen zijn bezig om er panklare stukken vlees van te snijden, vermoedelijk om te verkopen. Voor ons stopt een schoolbus, waaruit een grote schare in groene uniformpjes geklede kleuters stapt. Het is niet duidelijk of ze op schoolreisje zijn of dat de school op een voor ons vreemd tijdstip begint. Later vertelt onze gids, Prakesh, mij dat de schooltijd hier van tien tot half drie is.
Even verderop stoppen we voor een politiecontrole. Een halfuurtje geleden zijn we al gestopt om de benodigde permit te halen in een onooglijk kantoortje langs de weg, dat alleen voor lokale mensen als zodanig te herkennen is. Voor ons is het niets meer dan het zoveelste kneuterige detailhandeltje.

De tocht naar ABC, zoals Annapurna Basecamp door trekkers genoemd wordt, was mooi, maar lang en zwaar. Elf dagen van steile klimmen en lange afdalingen zonder rustdag waren er voor nodig om de route af te leggen, waarbij we zes tot acht uur per dag onderweg waren. Weliswaar inclusief pauzes, maar toch: we hebben allebei onze grenzen van fysiek, maar ook mentaal doorzettingsvermogen moeten verleggen. De hoogte speelde tijdens een deel van de tocht een rol, want boven de 2700 m werd het ademhalen zwaarder en bonkte ons hart zelfs 's nachts van inspanning. Daarnaast nekten de vele, schier eindeloze trappen, die we op en af moesten, onze motivatie bij tijd en wijle. En natuurlijk hadden we nooit het eerste guesthouse in het dorp, maar altijd het laatste dat (afhankelijk van de richting waarin we liepen) hetzij helemaal bovenin, hetzij helemaal onderin het dorp lag. Een ramp voor de vermoeide benen aan het einde van een lange dag! Eetlust verdween, duizeligheid verscheen en een steek van een soort horzel, die leidde tot een dikke arm, droeg ook niet bepaald bij aan de feestvreugde.
Maar ondertussen was de omgeving schitterend! De eerste paar dagen liepen we door agrarisch gebied en passeerden we regelmatig dorpjes. We zagen hoe de boeren met ossen en een houten ploeg de rijstveldjes klaarmaakten voor beplanting en overal hing of lag de oogst te drogen voor de komende winter. Daarna kwamen de bamboebossen en de weelderige jungle, waar we verschillende keren grijze apen met zwarte snoeten (langoers) zagen, die tussen de bomen door sprongen. Uiteindelijk gingen we het hooggebergte in, met zijn besneeuwde pieken, krakende gletsjers, grijsgroene rivieren, hoge watervallen en enorme rotsblokken. Op de dag dat we het hoogste punt van onze tocht bereikten, zagen we in de verte een enorme sneeuwlawine in grote witte wolken van een berg af rollen: een machtig gezicht, ofwel ‘Allemachteg prrachteg', zoals iemand (helaas! En nog erger: meestal gevolgd door ‘de kameel is drrachteg') aan onze gids geleerd heeft.
Op de terugweg verwenden we onze geteisterde spieren en knieën in de warmwaterbronnen langs de rivier bij Jinuhdanda. Vanuit het warme bad zagen we, wederom, de apen door de bomen slingeren, een bijzondere ervaring. De laatste dag was een crime, die gelukkig slechts tweeënhalf uur duurde. Een overbelaste spier in mijn linker bovenbeen vond het welletjes en ging in staking. Een knieband en tijgerbalsemspray mochten niet meer baten, dus restte niets anders dan steunend op een paar geleende wandelstokken voetje voor voetje de laatste honderden meters hoogteverschil te overbruggen. Wat was ik blij toen ik eindelijk weer het busje zat!

Een paar dagen later
Inmiddels zijn we heerlijk uitgerust van ons bergavontuur. Na de vijfurige busrit vanuit Pokhara arriveerden we bij de Sapana Lodge, een toeristische ‘enclave', aan de rand van het Chitwan National Park, één van Nepals Werelderfgoedschatten. De kamers van onze groep liggen verspreid over huizen, die her en der in een grote en mooie tuin gebouwd zijn en overal staan comfortabele tuinstoelen, schommelbanken, hangmatten, enzovoort. 's Avonds zitten we rond een kampvuur en vanuit de hele tuin en de terrassen bij het restaurant hebben we een wijds uitzicht over de rivier en het omliggende landschap. Gisteren zijn we een hele dag per jeep door het nationale park gehobbeld en verschillende neushoorns, een grote python, apen, allerlei kleurrijke vogels, krokodillen en (samba- en gevlekte) herten gezien. Een totaal andere omgeving dus, maar heerlijk om na al die jaren weer een ‘ouderwets' op safari te zijn. Misschien moeten we voor het tweede deel van onze reis, begin volgend jaar, toch maar weer eens naar Afrika...
Vanochtend hebben we op een olifant gereden, een hele grote. Hoewel het comfort beperkt was (met z'n vieren ongemakkelijk zittend in een bakje op haar rug), was de belevenis de moeite waard. Vooral omdat we verschillende dieren zagen, die op hun dooie akkertje doorgingen met wat ze aan het doen waren in plaats van weg te vluchten. De geur van de olifant maskeerde de onze, dus ze roken geen gevaar. Heel bijzonder om op een paar meter afstand van, doorgaans heel gevaarlijke, neushoorns hun ongestoorde gedrag te kunnen aanschouwen! Naderhand keken we toe hoe onze groepsgenoten de olifanten wasten in de rivier, waarbij zij zelf soms ook de volle laag kregen wanneer de olifant zichzelf ‘afdouchte'.

En zo eindigt ons Nepalavontuur. Morgen om negen uur nemen we, samen met een Belgisch stel dat we eerder in China en opnieuw in Kathmandu en tijdens de Annapurnatrekking hebben ontmoet, de bus naar de grens met India. Daar stappen we over op een bus naar Gorakhpur, vanwaar we met z'n vieren de nachttrein naar Varanasi nemen. De laatste, en naar verwachting meest intensieve, etappe van onze Aziëreis neemt daarmee een aanvang. Manika, onze gastvrouw in Bhaktapur, leerde ons een Nepalees gezegde: ‘Zelfs een dode Indiër is nog in staat een Nepalees te bedriegen'. We gaan het meemaken.‘Namaste prachtig Nepal, India here we come!'

Over mondkapjes, terrasjes en wandelingen

We zitten weer in het busje. Net als ik mijn hoofdtelefoon heb opgezet en de klanken van Adèle mijn hoofd binnen denderen, begint Roland tegen me te praten na bijna een uur stilte van het uitzicht te hebben genoten. Ik heb geen zin in een gesprek. Mijn hoofd zit vol indrukken en mijn hersenen malen over een blogtekst. We zijn onderweg van Kathmandu naar Pokhara, van waaruit we de elfdaagse trekking naar het Annapurna Basecamp zullen maken. We rijden even over een stuk weg zonder gaten, dus de chauffeur, die nauwelijks oud genoeg lijkt om zijn rijbewijs (voor zover nodig in Nepal??) al te hebben, geeft flink gas. Niettemin worden we ingehaald door de vrolijk beschilderde OV-bus, waar uit de deuropening een man naar buiten hangt. Op het dak was geen plaats meer, want dat staat vol met bagage. Veel mensen verlaten Kathmandu om hun familie te gaan bezoeken in verband met het Dasainfestival, dat deze week zijn hoogtepunt beleeft. Vandaar dat wij, voor ons vertrek vanochtend, nog even hebben staan kijken hoe twee geiten ritueel gekeeld werden op de parkeerplaats achter ons luxe hotel...Ook onze rugzakken liggen op het dak van de bus en we zijn blij met onze flightbags annex regenhoezen, want het is hier enorm stoffig nu de regentijd is afgelopen. De laatste dagen hebben we regelmatig, net als veel Nepali, met een mondkapje op door Kathmandu gelopen, als bescherming tegen het stof en de uitlaatgassen. De elektroscooters hebben, in tegenstelling tot in China, hier hun intrede nog niet gedaan en ook vrachtwagens en bussen braken enorme zwarte dieselwolken uit. We hebben inmiddels al weken een luchtvervuilingshoestje waar we maar niet vanaf raken, dus daarom toch maar mondkapjes. Hoewel het de laatste dagen wel iets beter gaat, waarschijnlijk omdat we de stad uit geweest zijn.

Onze medepassagiers veren op (en wij dus ook, want nieuwsgierigheid is ons niet vreemd): langs de kant van de weg in een dorpje ligt een voertuig op z'n kant. Het blijkt een verlaten vrachtwagen te zijn, dus gelukkig geen bus en akelige taferelen van beknelde passagiers en wat dies meer zij. Wij maken ons echter geen zorgen, want onze bus is gezegend ter ere van Dasain. Aan de voorkant prijken kleurige slingers en thikavlekken en op het dashboard sieren een kokosnoot en bloemslinger het minialtaartje van de (blijkbaar vegetarische, anders moet er geitenbloed geofferd) god.
Even verderop staat een hoge schommel, die ter ere van Dasain voor de kinderen is gebouwd met behulp van enorme bamboepalen en wat touw. Het is deze week schoolvakantie en overal spelen kinderen op staat met eenvoudig speelgoed, zoals een voetbal of een zelfgemaakte vlieger. In Bhaktapur zagen we, vanaf een terrasje achter een grote pot Nepali massala thee, een groep jongetjes ijverige maar vergeefse pogingen doen om hun vlieger, die was blijven hangen achter het dak van de tempel, naar beneden te krijgen. Een vermakelijk tafereel van groepsdynamiek!

We waren erg gecharmeerd van Bhaktapur. Het centrum is betrekkelijk klein en het Durbar Square ('Paleisplein') is, in tegenstelling tot het uit drie delen bestaande plein in Kathmandu, in één oogopslag te overzien, net als in het mooie Patan overigens, waar we vorige week een dagje waren en onder andere het prima museum bezochten.
Naast Durbar Square met zijn paleis en tempels, heeft Bhaktapur nog enkele andere aantrekkelijke pleinen, zoals het Pottenbakkersplein waar het aardewerk op de straat ligt te drogen en onze favoriet: het plein voor de hoge Nyatapolatempel. Op het terras van een tot restaurant verbouwde tempel keken we daar aan het einde van de middag hoe de toeristen verdwenen naar hun busjes en hoe de bewoners het plein weer in bezit namen. Dat dagelijkse ritueel herhaalden we een later in Bodnath, de stad met de enorme stupa (jullie mogelijk bekend van de film The Little Buddha?). Na een uur of vier verdwijnen daar de meeste toeristen weer richting het nabije Kathmandu, waarna de pelgrims aan hun rondjes rond de stupa beginnen. Jonge mensen, oude mensen, modern gekleed, traditioneel gekleed, monniken en nonnen, kinderen aan de opa's hand, invaliden strompelend met een blindengeleide- of wandelstok. Het aantal rondjes, dat men rond de stupa loopt, staat niet vast en is afhankelijk van hoeveel tijd men heeft. Het enige vereiste is dat het er één, drie, vijf, zeven of honderdacht zijn, aangezien dat heilige getallen zijn. Uren konden we er naar kijken!

Naast vanaf terrasjes naar de religieuze en leefgewoonten van de Nepali te kijken, zijn we ook nog actief geweest de afgelopen twee weken. Uiteraard bezochten we de belangrijkste bezienswaardigheden van Kathmandu en waren we twee volle dagen kwijt aan het verwerven van een visumverlenging voor Nepal (we zijn hier namelijk een week langer dan het maandvisum, dat je standaard op het vliegveld ontvangt) en het visum voor India, waar we hierna naartoe gaan. De rituelen rondom de ‘ghats' (crematieplaatsen) bij de Pastupatinath-tempel fascineerden ons enorm, maar ook de ‘monkeytemple' Swayambunath en de wandeling daar naartoe blijven in ons geheugen gegrift. Vanuit Bhaktapur gingen we met de bus naar de in de heuvels gelegen Changu Narayantempel, vanwaar we door de vallei terugwandelden naar de stad en in Nagarkot genoten we bij zonsopgang van het uitzicht over de besneeuwde pieken van de Himalaya. Dat was overigens wel zo ongeveer het enige, dat we deden in Nagarkot (behalve een ander hotel zoeken, want onze eerste keuze bleek midden in een verbouwing te zitten en verder behoorlijk morsig...). In Bodnath namen we de taxi naar de Gokarna Mahadevtempel, mooi gelegen op een rustige plek aan de rivier, en wandelden vervolgens via het Kopanklooster terug naar de stad, met de enorme stupa als richtingwijzer. Kortom: we hebben weer heel wat toeristische kilometertjes gemaakt, zo al met al!

Ik ruk snel een oordopje uit mijn oor. Onze gids, Prakesh, vertelt iets over de omgeving. We zitten namelijk niet in de OV-bus, maar in het toeristenbusje

Cool
. Sinds drie dagen maken we deel uit van een NL-reisgezelschap van in totaal zestien man, waarmee we de trekking gaan doen en in het Chitwan National Park, gewapend met het fototoestel, op jacht zullen gaan naar tijgers. Het is een gemengde groep mannen en vrouwen, singles en stellen tussen de ca. dertig en zeventig jaar, vrijwel allemaal met de nodige reiskerven op hun stok, dus er wordt druk gekletst. Ook de ervaring voor wat betreft lange trektochten in de bergen is gemengd, maar iedereen heeft er enorm zin in. In Pokhara wacht ons voor twee nachten nog een (voor ons doen) luxe hotel, waarna we elf dagen digitaal ‘uit de lucht' gaan om de hogere sferen van het Annapurnamassief te beproeven. Tot over een week of twee dus. Lieve groeten van ons!

Wat een schatjes!

‘Do you mind if I take the last vegetables?' vraagt Manika. ‘No, please do' antwoorden wij. Ze pakt het schaaltje en lepelt in rap tempo de overgebleven groente naar binnen. Daarna komen de andere schaaltjes, zonder verder vragen, aan de beurt en binnen een mum van tijd zijn alle etensrestjes van ons ‘home-cooked Nepali dinner', dat overigens verder met (uitsluitend) de rechterhand is gegeten, verdwenen. Vandaag eet alleen zij mee, gisteravond zaten we met het gezin aan tafel. De vrouw en de tienjarige zoon spreken goed Engels, de man minder, maar hij lijkt het gesprek toch goed te kunnen volgen en soms vertaalt zijn vrouw iets voor hem.
Manika is de Nepalese eigenaresse van het guesthouse in Bhaktapur waar we het weekend doorbrachten, en bestiert naast de zes kamers (die overigens, ondanks het hoogseizoen, mager bezet zijn) ook een winkel in houtsnijwerk. Het lijkt een succesvolle zaak. Zo'n twee jaar geleden waren ze uit hun oude pand gegroeid en gingen ze op zoek naar een grotere ruimte voor hun winkel en de werkplaats, waarover echtgenoot Deepak de scepter zwaait. Een paar deuren verder stond een pand te huur, maar de verhuurder wilde het uitsluitend in z'n geheel aan hen verhuren. Omdat het pand veel te groot is voor de het kernbedrijf, besloten zij een guesthouse te beginnen. Zij hebben nu een huurcontract voor 30 jaar en investeerden vervolgens in de renovatie van het pand. Het ziet er dan ook, voor Nepalese begrippen, keurig uit. Het bedrag van € 50.000,-, dat Manika noemt, vinden wij niet helemaal geloofwaardig aangezien het gemiddelde bruto inkomen per hoofd van de bevolking hier slechts $ 452,- per jaar (Dat is $ 1,24 per dag. Bruto...!) bedraagt en wij slechts € 10,- per dag voor onze kamer betalen, maar niettemin is duidelijk dat zij aandacht hebben besteed aan een nette inrichting van de kamers, goed sanitair en ‘moderniteiten' zoals gefilterd water, een zonneboiler en een snelle wifi-verbinding. Ter vergelijking: het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking in NL is $ 48.222,- per jaar ($ 132,11 bruto per dag, bron: Wikipedia o.b.v. cijfers van het IMF), waarmee wij de 7e plaats op de wereldranglijst bekleden. Nepal staat op plaats 166 van de in totaal 180 landen...
Manika en Deepak zijn zuinig op hun guesthouse, dat zo'n acht maanden geleden geopend werd. Daarom weren ze zo mogelijk Chinese gasten, want die vinden ze luidruchtig, die maken troep en verspillen bovendien water, hetgeen schaars is in Nepal (dat wil zeggen: schoon water). Bovendien willen ze altijd onredelijk hoge kortingen of onderhandelen op dusdanige wijze, dat ze er de Nepali mee beledigen. Ze weigeren de Chinezen niet botweg, maar vragen gewoon een heel hoog tarief, zodat ze vanzelf afdruipen naar het guesthouse aan de overkant van de straat. Aan Israëlisch hebben ze trouwens ook een hekel, net als andere hoteleigenaars (ook in China!). Dat zijn arrogante muggenzifters die nooit tevreden zijn en voortdurend allerlei eisen stellen. Aangezien wij in Yunnan meermaals Israëlische reizigers hebben meegemaakt, kunnen wij ons dat goed voorstellen. Toen we, bijvoorbeeld, met de minibus van de Tiger Leaping Gorge naar Shangri La gingen, wilden twee Israëlisch op bepaalde stoelen in het busje zitten. Een Chinees, die al vanaf een vorige bestemming in de minibus zat, werd daarom van zijn plaats afgehaald omdat zij daar per sé wilden zitten. Toen hij, na enige discussie, uiteindelijk maar opgeschoven was en een sigaret opstak (om zijn frustratie te verwerken?), werd hij gesommeerd deze onmiddellijk uit te maken, want mevrouw kon niet tegen de rook. Tja, daar maak je geen vrienden mee... En dit is slechts één voorbeeld.

We zitten dus, min of meer tot onze verrassing, in een derdewereldland. Bij Nepal hadden we beelden van een gigantisch bergmassief, mooie mensen en uitdagende trektochten, maar dat de armoede hier zo groot is hadden we ons niet gerealiseerd. Of eigenlijk: we hadden er gewoon niet over nagedacht. Nu we hier eenmaal zijn herkennen we de tekenen, die we op eerdere reizen door oost- en zuidelijk Afrika hebben gezien: niets is hier nieuw, alles is oud en vertoont tekenen van langdurig en/of hergebruik. De straten zijn stoffig en zitten vol met gaten en veel mensen zien er groezelig of ronduit vies uit. Boeren komen met wat groenten of fruit naar de stad en proberen dat langs de kant van de weg te slijten en her en der lopen bedelaars. Wat verschilt van Afrika is dat de kleding, die mensen dragen, over het algemeen wel heel en netjes is en dat iedereen slippers of schoenen draagt. En alles functioneert, waar dingen in Afrika vaak kapot zijn. Daar keken we er niet van op als het licht het niet deed of de wc in de hotelkamer hopeloos verstopt was. Om van de hygiëne van het sanitair maar niet te spreken... Dat is hier allemaal prima. Weliswaar zit men een paar keer per dag zonder stroom, maar dat komt omdat de overheid (nog) geen adequate voorzieningen heeft getroffen en, zeer waarschijnlijk ook, omdat iedereen hier overal stroom aftapt. Zie foto's.

Kathmandu kwam als een lawine over ons heen, hoewel we dat aanvankelijk niet eens beseften. Mentaal waren we voorbereid op aanhoudende verkopers en taxichauffeurs en eindeloos gesjacher bij iedere besteding, maar dat viel feitelijk erg mee. Waar we niet op voorbereid waren was de enorme hectiek in de smalle straten en op de pleinen: van wonende en werkende mensen, brommers, auto's, fietsen, allerhande koopwaar, voetballende jongetjes, straathonden, geiten, kippen, noem maar op.
De dag na aankomst gingen we op pad om een stadswandeling te maken langs de tempels en monumenten van de stad. Onder voortdurend opzij stappen voor de langsscheurende, toeterende brommers, mensen die ons tegemoet liepen, bakfietsen, tractors en auto's, baanden we ons een weg door de smalle straten. Die worden bovendien aan weerskanten geflankeerd door talloze winkeltjes (voor de trouwe lezers: in China vermeldden wij al de zaakjes ter grootte van een NL-garage. In Kathmandu passen in een dergelijke ruimte wel drie winkeltjes, dus ook drie keer zoveel te zien...) die voortdurend je ogen naar zich toetrekken door hun kleurrijke assortiment. Binnen dit kaleidoscopische geheel deden wij pogingen om de tempels en stupa's, die beschreven werden in onze reisgids, te ontdekken. Daarbij moet nog worden vermeld, dat de architectuur van de tempels hier volledig anders is dan we tot nu toe in China en Japan hadden gezien. Waren de tempels daar steeds grote complexen, overzichtelijk rechthoekig en verdeeld over verschillende binnenplaatsen met omliggende gebouwen (een genot voor ons beider op orde en rust gerichte geest!), hier bestaat een tempel vaak al uit een klein gebouwtje, waarin je vanaf de straat door de open deurtjes de betreffende godheid knus kunt zien zitten. Geen grote complexen dus, met metershoge beelden, indrukwekkende toegangspoorten of dergelijke. In tegendeel! Soms struikelden we letterlijk over de heiligdommen, aangezien de hindoegod Shiva ook de neiging heeft te reïncarneren als, onder andere, een steen. Overal op straat troffen we deze heilige stenen aan, te herkennen aan het rode thikapoeder (je weet wel: die rode stip die hindoes op hun voorhoofd hebben. Dat heet een thika) en een hoopje rijst, oranje bloempjes of enig ander offer, gewoon midden op de straat. Daarnaast kwamen we onnoemelijk veel stupaatjes, tempels (klein en groot) en andere religieuze monumenten of tekens tegen. Kortom: door de bomen....
's Avonds bekeken we onze foto-oogst van de dag: nauwelijks een tempel te bekennen! Het merendeel van onze foto's bleek van de mensen en straattaferelen te zijn, die ons onderweg overweldigd en ons o zo gefascineerd hadden. En wat een schatjes zijn het trouwens, de Nepali! Goedlachs, vriendelijk en voorkomend. ‘How was your day, mam?', ‘Did you sleep well, sir?' ‘Would you like me to bring your tea up to the roofterras?'. Wat een verschil met de Chinezen, die, hoewel niet onvriendelijk, toch vooral een functionele benadering kiezen. We gaan het hier goed naar onze zin hebben de komende weken, in die weliswaar straatarme, maar vooral kleurrijke en prachtige land!

Tot slot: om het plaatje van ons reisschema t/m december compleet te maken: Japan staat qua bruto inkomen per hoofd van de bevolking op plaats 17 met $ 39.731,-, China op 99 met $ 3.678,- en India prijkt op de 139e plaats met een inkomen van $ 1.031,- per jaar.

Ten afscheid: soaps en spelen

Wanneer het luidruchtige gekwek van de medepassagiers en de smurfenhousemuziek van de chauffeur me teveel worden, vlucht ik (met dank aan Arie) in de pianotranscripties van Bach die, hoewel ik ze keihard laat binnenkomen door mijn hoofdtelefoontje, een weldadige rust brengen. Roland heeft zich ondergedompeld in de lyriek van Acda en De Munnik en schudt naast me heen en weer, terwijl het busje over de weg-in-aanleg hobbelt. Vanuit het open vrachtwagentje voor ons staren treurige yakogen ons aan, mogelijk in het lijdzame besef dat hun laatste uur geslagen heeft en zij binnenkort als yakburger (met friet) aan toeristen zoals wij geserveerd worden.

Vandaag begint ons afscheid van China. Vanochtend om negen uur zijn we vertrokken uit Shangri la, het hervonden paradijs in de bergen van de Chinese provincie Yunnan, ooit ontsproten uit de verbeelding van de schrijver James Hilton in zijn roman The Lost Horizon. Shangri la (ofwel: de plaats Zhongdian) was de meest noordwestelijke stad op onze route en nu zijn we, via een tweedaagse tussenstop in Dali, onderweg naar Kunming, vanwaar we zondag naar Nepal zullen vliegen. En, zoals zo vaak wanneer je op reis bent, zodra de neuzen op ‘huiswaarts' (of in ons geval: de volgende bestemming) gericht staan, is het afscheid nemen begonnen.

Maar eerst nog even terug naar waar we gebleven waren. Na onze ontdekkingstocht te voet en per fiets door het mooie karstlandschap bij Yangshuo keerden we terug naar Guilin, vanwaar we naar Lijiang vlogen. Lijiang staat bekend om haar prachtige oude binnenstad met kunstig bewerkte houten gevels en met keien geplaveide straten. De commerciële realiteit is echter, dat deze schoonheid door de overdaad aan toeristische opsmuk, souvenirwinkeltjes vol kitsch en neonverlichte restaurants waarin in minderhedenkostuums verklede meisjes dansen voor het nog binnen te lokken publiek, nog nauwelijks te ontwaren is. Althans, dat was onze realiteit, want andere reizigers waren zeer te spreken over Lijiang. Maar wij, notoire rustzoekers, vonden er niks aan. Daarom fietsten we de stad uit richting het dorpje Baisha, waar de wereldberoemde dokter Ho praktiseert. Na een rotleven als intellectueel tijdens de Culturele Revolutie is de inmiddels negentigjarige dokter vermaard om zijn (vermeende) kennis van de kruidengeneeskunst. Overigens siert enige bescheidenheid hem niet en doet hij voor iedere bezoeker uitgebreid uit de doeken welke internationale beroemdheden, onder wie onze eigen Maxima en Jan Peter B, hem geconsulteerd hebben. Ook mevrouw Ho liet zich nog even zien, hetgeen een prachtig plaatje van een oudje in traditionele kledij opleverde, want hoewel zij gebaarde dat zij teveel rimpels heeft, liet zij zich gewillig fotograferen. Wij verkeerden gelukkig in blakende gezondheid, aldus de goede dokter, dus het afnemen van een voorraad kruidenthee ad 100 Yuan (ca. € 13,-) bleef ons bespaard.

De tweedaagse wandeltocht door de ‘kloof van de springende tijger' was, ondanks de buien tussendoor, een mooie en zeer de moeite waard. Onderweg verbleven we in een guesthouse met prachtig uitzicht over de ons omringende bergen en zo nu en dan hadden we een indrukwekkend uitzicht over de rivier, die in de diepte door het dal slingerde. De ‘uitsmijter' van de tocht was een heel steile afdaling naar de rivier, om een kijkje te kunnen nemen bij de rots waarop de bewuste tijger, naar verluidt, gesprongen zou zijn om de woeste Yangtzi-rivier over te steken. Helaas moesten we daarna weer even steil omhoog naar de weg, om de bus terug naar het startpunt van de wandeling te nemen. Die rit verliep niet zonder hindernissen, want een lawine had een stuk van de weg weggeslagen, zodat we daar te voet overheen moesten om aan de andere kant een ander busje voor de rest van de rit te nemen. We voelden ons echte avonturiers!
Shangri La viel ons enigszins tegen. Hoewel het stadje pittoresk was, zij het toeristisch, was de omgeving (wederom op de fiets verkend) nogal ‘rommelig'. De traditionele huizen zijn veelal vervangen door moderne betonnen versies en hoewel wij begrijpen dat de mensen ook hier van modern comfort willen genieten: blauwe golfplaten daken zijn nou eenmaal minder idyllisch om naar te kijken dan houten ‘pannen'-daken. Bovendien worden de bouwmaterialen vaak in de tuin bewaard, dan wel het bouwafval in de berm of het open veld achtergelaten. Ook lopen overal elektricteitskabels en staan her en der zendmasten, waarover hieronder meer. Daarnaast hadden we allebei last van zware vermoeidheid, één van de symptomen van hoogteziekte. Shangri La ligt op 3270 meter hoogte en de combinatie van deze hoogte met een hardnekkige verkoudheid (door de luchtvervuiling?) leidde ertoe dat alleen Roland de moed kon opbrengen om een grote Tibetaanse tempel net buiten de stad te bezoeken, terwijl ik ‘voor Pampus' lag in onze hotelkamer.

Terwijl de laatste klanken van Bach wegsterven klinkt een doordringende Chinese melodie. De man achter me in het busje neemt zijn telefoon op en begint, luid roepend, een geanimeerd gesprek. De telefoon staat op vol volume op de speaker, dus we kunnen ook meegenieten van wat ‘de andere kant' roept. De man naast mij steekt nog een sigaretje op en de passagier op de stoel naast de bestuurder heeft inmiddels zijn kousenvoeten uitgestrekt op het dashboard. De enige peuter aan boord heeft zojuist overgegeven in een plastic zakje en zit nu weer opgewekt te spelen. Kortom: ‘t is best knus, zo'n dagje in de bus.

De expressbus (grote touringcar) rijdt niet op woensdag, dus we reizen met een busje waar zo'n 20 passagiers in passen. Dat is een stuk gerieflijker dan het minibusje waarmee we, in etappes weliswaar, naar Shangri la gereisd zijn en komt goed van pas, aangezien we vandaag een tocht van zo'n acht uur op het programma hebben staan. Onderweg komen we afwisselend door bergen en valleien. Hier worden de bagagemanden en kinderen nog op de rug gedragen en lopen de mensen, veelal de vrouwen, nog geregeld in (delen van) de traditionele dracht. Op de rijstvelden wordt druk geoogst...met de hand.

Inmiddels zijn we twee dagen verder. In Dali winkelden we wat, liet Roland het gat in zijn wandelschoen maken bij een straatschoenmakertje (die we naar lokale maatstaven vermoedelijk schandelijk veel betaald hebben voor dit klusje) en bezochten we de drie oude pagodes uit de negende eeuw en de enorme, moderne Chongshengtempel. Dali is een voormalige hippiestek en geregeld zien we vanaf het terras ‘oudere jongeren' voorbij lopen, getooid in gebatikte harembroeken en met baarden en dreadlocks.

Waarin Yunnan niet verschilt van de rest van China is de overdaad aan mobiele telefoons en de tv, die overal aan staat. Het contrast met de handmatig ploeterende boeren is groot. Maar sterker nog: hoe is het toch mogelijk dat wij in Huijbergen regelmatig zaten te tobben met de ontvangst op onze smartphones, terwijl iedereen in China altijd en overal bereik heeft dankzij de eerder genoemde zendmasten? Op het platteland, in de bergen, onderweg over de hoogvlakte, geen moment laat ChinaMobile het afweten! Een knappe prestatie, die klaarblijkelijk zeer gewaardeerd wordt door de Chinezen, want wij hebben de indruk dat deze telefoonprovider goud verdient. Altijd en overal lopen mensen te bellen, te smssen, een e-book te lezen of een spelletje te doen. Want als men niet in gezelschap zit te kaarten, te mayongen of wat dan ook (zie een van onze eerdere blogs), biedt de mobiel of de iPad een prima gelegenheid tot het doen van een spelletje pacman, patiënce, Angry Birds of iets dergelijks. Maar ook de favoriete soap wordt mobiel bekeken. Want dat lijkt een andere ‘hype', naast het voortdurende ‘smartphonen': soaps kijken. In de vele, vele winkeltjes, die we de afgelopen twee maanden gepasseerd zijn, staat eeuwig de televisie aan. Vaak zit, ligt of hangt de verkoper op een luie stoel in de deuropening of achter de toonbank van zijn (vermoedelijk noodlijdende) detailhandeltje ter grootte van een NL-garagebox, terwijl tegenover hem of haar, enigszins verdekt opgesteld, de tv afgestemd staat op de favoriete soap. Voor het afrekenen van ons flesje fris rukt men zich dan heel (!) even los van de bewegende beelden, maar al voordat wij onze hielen hebben gelicht wordt het verhaal weer geconcentreerd gevolgd. Wanneer we in onze hostelkamer soms een tv hadden, zapten we langs de verschillende zenders. Het is onvoorstelbaar hoeveel versies van GTST (goede Yin, slechte Yang?) we voorbij zagen komen, die allemaal tegelijkertijd uitgezonden worden.

Naast alle bezienswaardigheden die we gezien hebben en indrukken, die we hebben opgedaan, beklijft dus ook de herinnering aan China als het land van ‘soaps en spelen'. Een, in iets andere vorm, eerder beproefd concept, dat ook in de moderne versie nog steeds blijkt te functioneren om ‘het volk' tevreden te houden!